11
- Aan Paul Van os en ay, t.
Een geschoren pubis esthetisch appreciërend, proefde, doezelde ik weg. Rijtje zitten, matchte dik in orde belhamelend vol schaamte. Prangende fles champagne. Een sigaarke, uitende petite caresse, gluitende kafferd. De hemel geprezen, ploensde hij mij laconiek. Je tureluurt. Hij bonjourde flemen kitcherig een sofa op zijn schoot te charmeren: van voren, jij van achteren, articuleerde hij. Ik, supervrouw, kalfde: ten eerste, het zijn jouw zaken niet en ten tweede, je bent geen dokter.
Nonkel droop af met ogen als van een pooier wiens prostitué hem haar tepels niet vertoonde als een bronstige hen, zopas haar paarhaan achter zich te hebben geknield met pronkende opzichtige joekels. Kloekhartigde gedruipstaart.
Toiletmadammen, - ook voor de zovele andere madammen - die zoveel goed vuil werk verrichten, zonder dank. Een man te slapen geproefd contempleren. Nog steeds maagd! Zoals een vrouw spreekt, zo zweeg zij, zoals een vrouw zwijgen vermag. Edellieden tralalablabla ; had ze judo gekend, had haar vriendin wellicht haar verkrachter een teelbal om gedraaid. Nu betastte ze alle nuances van het leven. Kattenkwaad dartelde ze niet ongeremd krankjorum. Ze figureerde ontbonden gekist overleden, droomde zich bruid. Een oplossingstaaltje vlooien, ze ritselde de aandacht bruiloft te plezieren. Onderonsje voor een centje. Niet gesjoemeld, plachtte ze hermafrodiet. Jij seksistisch? Gebrainwasht? Ze ontliefelde. Omdat lullige lullen liefelijk lullen haar te verkrachten. Powerfeministisch idoleren; fleuren. Steenpad, kwijlen. Mijn vriendin, met kameleonkleuren op haar gezicht, neusde de sprinkhaan met vlijmscherp opgestoken staart, roosteren; prozaïsch onder trui knikkeren. God zou bolknikkeren. Eerste seksboekje geproefd; nijlpaardpruts knullige dooievisjesvreter. Raadgevende instelling bestaande uit zeventienjarigen.
Ze ontsniffelde, Bh 550 euro, slip 399 euro. De prijs van klasse, een topvrouw. Wat had ik te smeulen, happy met mijn sjeu, mijn jolijt, mijn vreugde?
Verheugd gabberde vertoederde oorden, rondjes kwijt doordraaien, snoepjesmiddag uit de kleren wonderen. Verfijnd uitmuntend en zo wijs, dilemma achterwerk, diep uitsluiver te glijen. Glibberde Yoghurt lite-mayonaise, plukte haar breisel opgewonden pientere vrouwenlogica. Uit, gelost, ontmantelde ze stout, blabberde mij, aantoeterte, sodemieterde halfcirkelde, plofte plat op de kersen en aardbeien in de crème-fraîche op het roomgebak op de tafel. Ik vlam alles wat je hartigt, welwilligde strengelen. Ze tobde teleurgesteld. Entertainen. De bottel gehoorzaamde eigenzinnig prachtig gladderig glanzend. Trotse ruiter op haar pronkte wroeten verweerd en doornat fragiel taalde verpatsen gentleboy heilig momentum/ ban, kletste foekerde schofferde kokermuilde moment suprême, zweemde, keek mij zwoel aan. Benen kraaiend met hanekranepoten, meesterschap van een femen, aalviste overweldigende poepetherisch bedwelmd verdwaald, volgde ik scheelogend haar wiebelende, versierde bob. Gegloeid: jiggelende vibrerende tag. Ze keek mij onnozel aan alsof ik onnozel was. Ik teuterde, peuterde slap. Haar borst slabberde ook slap. Slapjes schrolden neergevallen bloesemkleuringen. Naar Afrika waar meer lucht is om te verluchten. Niet te roskammen, roerend met haar eens. Buiten glansoogde ze nog eens glimmend glimmerig: ... Haar mystieke kunststrategie neerkeek tactisch mijn slimsluwe manhartige trukendoos; een brabbeltaaltje, gapte ik er geen kromme komma van. Ik lachte een suikerheld lief mijn idiote lippen. Pure klasse. Je choco suikerrooverheerlijk. Ik krans achterna te hollen en te zwemmen. Ze straalde geilige heilheid uit; ze pruilde vingervaardig mij niet fluit te spelen, samenscholing met de vriendinnen wel. Leeuwin kwetteren.
Erytrofobie. Doodongelukkig. Ze hemelde smullend, spleetoogde stoere klasse geklede kelners. Ene swingende sexy schoonheid, flonkelinkskens keuvelden in donkere fijne lingerie. Olijke glinsterinkskens. Nepglas was goud lekker topjes; geheiligd gezuiverd viseerde, toucheerde ze. Vreugde welbehaagt meer in bescheidenheid? krakelde ze pertinent?
Knappe hark, spierbonk. Typisch feministisch raadsel, een sapiens snoezepoes-gezegde. Onbenullige sul, de snijboon verzilvert prozaïsch, concepieert diggelt orchestratie. Vunzen. Keigeil avondbekleven. Rood was nu eenmaal complementair aan groen. Haar zeer oogverslindende boezem was te veel verhuld, een lekkerbekkend spiritueel intellectueel probleem: kabbelende apostel en een paternosternon; de sullige ritst delicaat snoepjesslip. Haar opperuitgelaten straling verwaterde, breidelde nipte jolijt, die deze permanent paraat pluimstaartkameel oogde en goochelde deze giraf pluimborstelspel kaarsrecht, de dromedaris, en gluurde kunstig zijn pluchen veder. Hemeltje, wat was dat een gewemel in de broek van deze kemel? Ik pannenkoekte kluiveropgedirkte arguswenkbrauwen. Niet geknoeibesjoemde genotjeu, idoleren; kleuren. God knikkebolt.